Op 8 mei 2019 heeft het Europese Hof van Justitie arrest gewezen in een procedure gevoerd door Robelco Tax Services. De uitspraak bevestigt de conclusie van de Advocaat-Generaal Pitruzzella van 10 januari 2019 en is volledig in lijn hetgeen door Robelco Tax Services is ingebracht. Het door het Europese Hof uitgegeven perscommuniqué luidt als volgt:
Een zeeman die zijn woonplaats in zijn lidstaat van herkomst heeft behouden terwijl hij werkzaam is voor een in een andere lidstaat gevestigde werkgever, op een schip dat buiten het grondgebied van de Europese Unie en onder de vlag van een derde land vaart, valt binnen de werkingssfeer van de verordening inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Overeenkomstig die verordening is de op die persoon toepasselijke nationale wetgeving die van de lidstaat van zijn woonplaats.
Feiten
SF, een Lets staatsburger die in Letland woont, werkte van 13 augustus tot en met 31 december 2013 als steward voor een in Nederland gevestigde onderneming. Hij verrichtte deze werkzaamheden op een onder de vlag van de Bahama’s varend schip, dat gedurende die periode op de Noordzee voer, buiten het grondgebied van de Europese Unie. De Nederlandse belastingautoriteiten hebben SF een aanslag opgelegd waarin hij voor voornoemde periode premieplichtig werd verklaard voor de premies volksverzekeringen volgens het Nederlandse stelsel van volksverzekeringen. Omdat SF van mening is dat hij niet onder dat stelsel valt, heeft hij zich tot de Nederlandse rechterlijke instanties gewend.
Prejudiciële vraag
De Hoge Raad der Nederlanden heeft twijfels over de vraag hoe de bepalingen van de EU verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moeten worden uitgelegd om te bepalen welke wetgeving van toepassing is in een situatie als die van SF, en heeft daarom besloten om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.
Arrest
In zijn arrest van vandaag brengt het Hof om te beginnen zijn rechtspraak in herinnering volgens welke de enkele omstandigheid dat een werknemer zijn werkzaamheden buiten het grondgebied van de Unie verricht, niet volstaat om toepassing van de Unieregels inzake het vrije verkeer van werknemers – en met name de betrokken verordening – uit te sluiten wanneer de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met dat grondgebied behoudt. Het Hof preciseert dat dit met name het geval is wanneer een Unieburger die in een lidstaat woont, is aangeworven door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming en voor rekening van die onderneming activiteiten verricht. Lees verder