Wanneer exploitatie van een schip (België)

De Kennisgroep IBR IB niet-winst/LB/PH-aanslag (Belastingdienst) heeft een standpunt ingenomen over de uitleg van het begrip ‘exploitatie’ in artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag Nederland-België.

Aanleiding
Verschillende schepen van een in België gevestigde onderneming worden in Nederland ingezet voor het uitbaggeren van wateren alsmede daaraan gerelateerde werkzaamheden zoals het afvoeren van het opgebaggerde materiaal. Een deel van de schepen is slechts op één plek in Nederland actief terwijl andere schepen ingezet worden voor het zowel binnen Nederland als van Nederland naar België afvoeren van het opgebaggerde materiaal.

Vraag
Is op het uitbaggeren en de bijkomende werkzaamheden, zoals het afvoeren van het opgebaggerde materiaal, artikel 15, derde lid, Verdrag Nederland-België (hierna: Verdrag NL-BEL) van toepassing?

Antwoord
Ja. Artikel 15, derde lid, Verdrag NL-BEL wijkt af van artikel 15, derde lid, van het OESO Modelverdrag. In het Verdrag NL-BEL ontbreekt in artikel 15, derde lid, de voorwaarde dat sprake moet zijn van exploitatie van een schip in internationaal verkeer.

De kennisgroep concludeert hieruit dat voor toepassing van artikel 15, derde lid, Verdrag NL-BEL geen nadere voorwaarden worden gesteld aan de exploitatie van het schip. Dat betekent dat artikel 15, derde lid, Verdrag NL–BEL zowel van toepassing is op de werkzaamheden met betrekking tot het uitbaggeren van de wateren in Nederland als het afvoeren van het opgebaggerde materiaal binnen Nederland dan wel van Nederland naar België. Volledigheidshalve merkt de kennisgroep op dat voor de toepassing van artikel 8 Verdrag NL-BEL wel sprake moet zijn van exploitatie in internationaal verkeer. Lees verder

Advies AG aan HR over bezwaarkostenvergoeding

Het verschil tussen het standaardtarief (forfait) voor vergoeding van bezwaarkosten in belasting- en premiezaken en het hogere tarief in andere zaken schendt het discriminatieverbod. Tot die slotsom komt advocaat-generaal (AG) Koopman in zijn conclusie.

De zaak
Een buitenlandse student aan de TU Delft (de belanghebbende) wilde zijn collegegeld als scholingskosten in aftrek brengen. Bij de Rechtbank kreeg hij gelijk. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van belanghebbendes bezwaarkosten. Die vergoeding heeft de Rechtbank vastgesteld volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht dat uitgaat van 296 euro per punt in de bezwaarfase. Volgens dat Besluit is het tarief voor zaken die niet gaan over belastingen of premieheffing ruim het dubbele, 597 euro. De staatssecretaris van Financiën heeft rechtstreeks beroep in cassatie (sprongcassatie) ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Ook de belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld, nl. over de lage bezwaarkostenveroordeling.

Cassatieklachten
Het cassatieberoep van de staatssecretaris bestrijdt dat het collegegeld aftrekbaar is. Volgens de cassatieklacht van de belanghebbende had de Rechtbank niet € 296 maar € 597 moeten vergoeden voor de kosten van bezwaar. Hij vindt het onderscheid tussen belasting- en andere zaken onder meer in strijd met het discriminatieverbod van artikel 1 Grondwet.

Advies AG
Naar de mening van de AG is het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond. Hij vindt het oordeel van de Rechtbank over de aftrek van het collegegeld juridisch juist, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. De belanghebbende heeft volgens de AG wel gelijk om de volgende redenen: de besluitgever heeft het onderscheid in tarieven gebaseerd op de veronderstelling dat de kosten in belasting- en premiezaken voor de bezwaarfase gemiddeld genomen lager zijn dan het tarief voor andere bestuursrechtelijke zaken. De AG is echter van mening dat belasting- en premiezaken en andere zaken feitelijk en rechtens vergelijkbaar zijn en dat de besluitgever daarom niet in redelijkheid kon menen dat ze wat betreft bezwaarkosten niet als gelijke gevallen zijn aan te merken. Daarom moet worden beoordeeld of voor de ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Die rechtvaardiging is er volgens de AG niet. Hij komt dan ook tot de slotsom dat de differentiatie in de proceskostenvergoeding in strijd is met het discriminatieverbod. Het lage forfait in belasting- en premiezaken is op zichzelf wel onderbouwd, maar de besluitgever heeft niet onderzocht of uitgelegd waarom in andere zaken het forfait zoveel hoger moet zijn. De belanghebbende moet daarom volgens de AG een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase krijgen op basis van het hogere forfaitaire tarief. Lees verder

Belastingdienst versus medewerker Belastingdienst

Onlangs verscheen er een uitspraak van Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch die er op het eerste oog niet uitspringt, maar toch de moeite waard is om onder de loep te nemen. Het betreft een geschil tussen de Belastingdienst en één van haar werknemers over de vraag of er recht bestaat op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het arbeidsinkomen van deze werkneemster verdiend in Duitsland.

In geschil is of de werkneemster recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Meer specifiek in geschil is hoe artikel 18, eerste lid onderdeel b van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (het Verdrag) (de uitzondering) dient te worden geïnterpreteerd.

Allereerst moet worden opgemerkt dat belanghebbende in de te bespreken zaak woonachtig is in Duitsland en het geschil betrekking heeft op het fiscale jaar 2017. Maar wat zijn de feiten?
Zij is eind 2001 uitsluitend vanwege privéredenen verhuisd naar Duitsland, heeft de Nederlandse nationaliteit en is premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. Zij heeft een dienstbetrekking bij de Belastingdienst en werkt met expliciete goedkeuring van haar werkgever één dag per week thuis (in Duitsland). Daarnaast verricht zij voor haar werkgever ook werkzaamheden op andere locaties buiten Nederland, vooral in Duitsland. Op basis van haar werkurenregistratie heeft zij in 2017 22% van haar werkzaamheden buiten Nederland verricht. Let wel, de Rechtbank heeft voor het volledig buten Nederland verdiende inkomen aftrek verleend! Lees verder

Page 2 of 6
1 2 3 4 5 6