Vragen en antwoorden formulier Opgaaf werkelijk rendement

In juni 2024 heeft de Hoge Raad meerdere uitspraken gedaan over de manier waarop de Belastingdienst het box 3-inkomen berekent. Deze berekening is in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Volgens de uitspraken moet de Belastingdienst het werkelijk rendement op uw vermogen belasten als dit lager is dan het fictief rendement.

De gegevens om uw werkelijk rendement te berekenen heeft de Belastingdienst niet, daarom verzoekt de Belastingdienst u deze gegevens te verstrekken. U doet dat door het formulier Opgaaf werkelijk rendement (formulier OWR) in te vullen. Het formulier berekent automatisch het werkelijk rendement. U vindt dit formulier in Mijn Belastingdienst. Of u laat uw belastingconsulent (becon) het formulier invullen. Op belastingdienst.nl/box3 vindt u een lijst met gegevens die u nodig hebt om het formulier in te vullen.

De Belastingdienst heeft al diverse vragen ontvangen over het formulier OWR en de berekening van het werkelijk rendement. Op deze vragen geeft de Belastingdienst antwoord in dit document. Standpunten van kennisgroepen kunt u hier vinden. Zoek eventueel op ‘box 3’. Vragen met een * zijn nieuw of voorzien van een update. Onder het betreffende pull-downmenu leest u wat de updatedatum is. Lees verder

Standpunt toerekening gemeenschappelijke inkomensbestanddelen aan partieel buitenlandse belastingplichtige

Aanleiding
A heeft gebruik gemaakt van de expatregeling (30%-regeling) en is naar Nederland gekomen om hier te wonen en werken. Partner B en hun minderjarige kind C zijn eveneens naar Nederland gekomen. Tot de algehele gemeenschap van goederen behoort op 1 januari 2024 een inkomen uit aanmerkelijk belang in een buitenlandse vennootschap van € 100.000 en een banktegoed van € 800.000. Daarnaast heeft C op 1 januari 2024 een banktegoed van € 100.000.

Bij het doen van aangifte inkomstenbelasting 2024 opteert A voor toepassing van de partieel buitenlandse belastingplicht van artikel 2.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) jo. artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting (hierna: UBIB 2001), zoals deze artikelen tot en met 31 december 2024 luidden. Op basis van deze artikelen wordt de partieel buitenlandse belastingplichtige voor de heffing in box 2 en 3 belast volgens de regels van de buitenlandse belastingplicht welke zijn opgenomen in hoofdstuk 7 Wet IB 2001. Het gemeenschappelijke inkomen uit aanmerkelijk belang en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen worden in de aangiften van A en B geheel toegerekend aan A.

NB: de regeling van partieel buitenlandse belastingplicht van artikel 2.6 Wet IB 2001 is vervallen met ingang van 1 januari 2025. Op basis van overgangsrecht kunnen belastingplichtigen die aan de voorwaarden voor dat overgangsrecht voldoen ook in de jaren 2025 en 2026 gebruik maken van de keuzemogelijkheid van partieel buitenlands belastingplicht (Artikel XIIa van het Belastingplan 2024, Stcrt. 2023, 499).

Vraag
Op welke wijze vindt de toerekening aan de partieel buitenlandse belastingplichtige plaats van:

  • de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen,
  • een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, en
  • de rendementsgrondslag van het minderjarig kind,

wanneer deze gedeeltelijk bestaan uit vermogens- of inkomensbestanddelen die niet tot de heffingsgrondslag van een buitenlandse belastingplichtige behoren? Lees verder

Nieuwe box 3 stelsel op basis van werkelijk rendement uitgesteld

In juni dit jaar heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het geboden rechtsherstel in box 3 onvoldoende is. Hierdoor zijn aanvullende herstelwerkzaamheden nodig, die invoering van een nieuw box 3 stelsel per 2027 onmogelijk maken. Dit uitstel heeft ook budgettaire consequenties. Om deze op te vangen wordt in het huidige box 3 stelsel per 2026 het forfait voor overige bezittingen verhoogd en het heffingsvrije vermogen verlaagd.

De uitspraak van de Hoge Raad over het geboden rechtsherstel in juni van dit jaar heeft zowel financiële consequenties als consequenties voor de uitvoering. De afgelopen tijd is daarom eerst onderzocht of een stelsel op basis van werkelijk rendement toch in te voeren is per 2027. Zo is er gekeken of het mogelijk is om het nieuwe box 3 stelsel in stappen in te voeren. Uit de verkenning is gebleken dat zo’n een tussenvariant voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst complex is. De Raad van State heeft bovendien een aantal bezwaren geuit in het recent gepubliceerde advies over het nieuwe stelsel. Dit advies wordt op dit moment bestudeerd en mogelijke opties worden gewogen. Een stelsel op basis van werkelijk rendement is nog steeds het uitgangspunt voor dit kabinet. Het doel is een nieuw stelsel per 2028 in te voeren.

Het heeft de voorkeur van het kabinet om duidelijkheid te bieden aan belastingplichtigen, zodat zij niet afwisselend met verschillende vormen van een box 3 belasting worden geconfronteerd. Er is daarom gekozen om het huidige stelsel met een tegenbewijsregeling in ieder geval een jaar langer in stand te houden, dus tot en met 2027. Lees verder

Geen actie meer nodig voor niet-bezwaarmakers box 3

Ook alle niet-bezwaarmakers kunnen aanspraak maken op een nieuwe uitspraak van de Hoge Raad, mocht de Hoge Raad belastingplichtigen in een nieuwe procedure in het gelijk stellen. Niet-bezwaarmakers met box 3-inkomen over de jaren 2017 – 2020 hoeven hiervoor geen verzoek in te dienen. Dat heeft het kabinet bekendgemaakt. De nieuwe procedure gaat over de vraag of ook niet-bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel. Met belangenorganisaties worden procesafspraken gemaakt over deze procedures voor niet-bezwaarmakers, zo stelt het kabinet. Doel is de procedures en afhandeling van verzoeken zo efficiënt mogelijk te laten verlopen.

Het kabinet heeft sinds de uitspraak van de Hoge Raad op 20 mei jl. onderzocht of en zo ja hoe het mogelijk was niet-bezwaarmakers toch te compenseren. Uiteindelijk is besloten om geen compensatie te bieden aan de niet-bezwaarmakers. Volledige compensatie kost circa € 4,1 miljard, waarvan meer dan de helft terecht zou komen bij belastingplichtigen met een vermogen in box 3 van meer dan € 200.000. Dit leidde tot veel reacties van de niet-bezwaarmakers, die het besluit van het kabinet onrechtvaardig vonden. Het indienen en afhandelen van deze verzoeken levert veel werk op, zowel voor belastingplichtigen en belastingadviseurs als voor de Belastingdienst, omdat ieder verzoek individueel behandeld moet worden. Lees verder

Page 1 of 2
1 2