De verlaagde puntwaarde bij de berekening van de proceskostenvergoeding volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is mogelijk discriminerend. Daarom moet de belastingrechter deze verlaging buiten toepassing laten.
Een man is in 2018 vanuit India naar Nederland gekomen om te studeren. Sinds augustus 2018 woont hij in Nederland. Voorafgaand aan zijn komst heeft hij, via de universiteit, een verblijfsvergunning aangevraagd en gekregen. Een voorwaarde hierbij was dat belanghebbende voorafgaand aan zijn komst naar Nederland een bedrag ter grootte van het collegegeld 2018/2019 naar een bankrekening van de universiteit had overgemaakt. Dat heeft de student gedaan op 20 februari 2018. In geschil is of hij het collegegeld in 2018 kan aftrekken als scholingsuitgave. Volgens de inspecteur is dat niet mogelijk omdat de man het collegegeld heeft betaald voordat hij binnenlandse belastingplichtige was geworden.
Voldoening door verrekening?
Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2023:12805) heeft de student in het gelijk gesteld. Volgens de rechtbank is sprake van een depotstorting door de man. De voldoening van het collegegeld in september 2018 heeft plaatsgevonden door verrekening, en toen was de student binnenlands belastingplichtig. De rechtbank heeft de man een bezwaarkostenvergoeding toegekend, berekend naar de lage puntwaarde voor belastingzaken. Wanneer de staatssecretaris van Financiën in cassatie gaat, zet de Hoge Raad uiteen wat men onder het begrip ‘betaling’ voor wat betreft het moment van aftrek moet verstaan. Gelet op dit juridische kader, is de rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan als zij haar oordelen heeft gegrond op de aanname dat van betaling slechts sprake kan zijn bij voldoening van een opeisbare schuld. Is de rechtbank uitgegaan van de juiste rechtsopvatting? Dan had zij haar oordelen nader moeten motiveren. Het cassatieberoep van de staatssecretaris slaagt. Lees verder