Prejudiciële vraag over berekening premiedeel ouderenkorting

Belanghebbende heeft geen recht op het PVV-deel van de ouderenkorting indien wordt uitgegaan van het totale wereldwijde verzamelinkomen over 2021, maar wel indien wordt uitgegaan van een gedeelte daarvan. Omdat voor de berekening van het PVV-deel wordt uitgegaan van Hoofdstuk 8 van de Wet IB 2001, moet worden aangesloten bij de berekening van de heffingskorting voor de IB, zodat moet worden beoordeeld of met het verzamelinkomen voor de IB wordt bedoeld het in Nederland belastbare verzamelinkomen of dat ook niet in Nederland belastbaar inkomen daarin moet worden begrepen.

De ouderenkorting is, net als de algemene heffingskorting en de arbeidskorting degressief. Voor al die kortingen gelden andere grondslagen. De algemene heffingskorting sluit aan bij het belastbare inkomen uit werk en woning, de arbeidskorting bij het arbeidsinkomen, en de ouderenkorting bij het verzamelinkomen.

Over de uitleg van het begrip “arbeidsinkomen” voor de arbeidskorting is inmiddels door de Hoge Raad enige duidelijkheid gegeven. ‘Enige’ duidelijkheid omdat de wet na het arrest van de Hoge Raad is aangepast en – naar blijkt uit recente jurisprudentie – ook weer vragen oproept. In het door de Hoge Raad beoordeelde geval ging het bovendien om iemand die een deel van het kalenderjaar (binnenlands) belastingplichtig was in Nederland en de rest van het jaar niet. Het onderhavige geval wijkt daarvan in zoverre af dat belanghebbende helemaal niet binnenlands belastingplichtig is.

De vraag die de rechtbank zich heeft gesteld is, of uit de wettekst of het (in 5.3.) vermelde arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid hoe het begrip ‘verzamelinkomen’ in dit geval moet worden uitgelegd. Lees verder

Geen exploitatie schip in internationaal verkeer, dan geen elders belast (zaak gesloten)

In eerdere berichten hebben wij aandacht besteed aan de vraag of recht bestaat op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het arbeidsinkomen van een zeevarende op grond van het belastingverdrag gesloten tussen Nederland en Zwitserland. De betreffende zeevarende staat in dienst van een in Zwitserland gevestigde onderneming en is tewerk gesteld aan boord van een schip van een aan deze onderneming gelieerde andere onderneming. Het betreffende schip kan grote platforms in één keer van hun sokkel lichten en vervoeren. Het schip kan ook pijplijnen leggen voor olie- en gastransport.

Het betrof hier een geschil over de uitleg van de inhoud van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
[…] 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Reeds in het jaar 2014 is hier in een memo van ons adviesbureau aandacht aan besteed. In dit memo is uitleg gegeven aan dit verdragsartikel en is met redenen omkleed waarom ons kantoor tot de conclusie kwam dat een werknemer in een dergelijke situatie geen recht kan hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van die verdragsbepaling.

De Hoge Raad heeft reeds op 24 december 2021 geoordeeld dat de betreffende werknemers geen recht hebben op aftrek elders belast over hun arbeidsinkomen op grond van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat.  De Hoge Raad heeft met haar uitspraak van 29 september 2023 dit standpunt (wederom) bevestigd en daarmee dit boek definitief gesloten.

Lees verder

Geen exploitatie schip in internationaal verkeer? Geen elders belast! Het vervolg…

In een eerder bericht hebben wij aandacht besteed aan de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 16 maart 2020 omtrent de vraag of recht bestaat op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het arbeidsinkomen van een zeevarende op grond van het belastingverdrag gesloten tussen Nederland en Zwitserland.
De betreffende zeevarende staat in dienst van een in Zwitserland gevestigde onderneming en is tewerk gesteld aan boord van een schip van een aan deze onderneming gelieerde andere onderneming. Het betreffende schip kan grote platforms in één keer van hun sokkel lichten en vervoeren. Het schip kan ook pijplijnen leggen voor olie- en gastransport.

Hieronder het vervolg op de uitspraak van de Rechtbank van 16 maart 2020, namelijk de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2022 en de voorliggende uitspraken van de Hoge Raad van 24 december 2021.

Het betrof hier een geschil over de uitleg van de inhoud van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
[…] 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Reeds in het jaar 2014 is hier in een memo van ons adviesbureau aandacht aan besteed. In dit memo is uitleg gegeven aan dit verdragsartikel en is met redenen omkleed waarom ons kantoor tot de conclusie kwam dat een werknemer in een dergelijke situatie geen recht kan hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van die verdragsbepaling.

Lees verder