Geen exploitatie schip in internationaal verkeer? Geen elders belast!

Op de dag van kerstavond 2021 heeft de Hoge Raad der Nederlanden niet alleen geoordeeld over de belastingheffing in box 3, maar ook uitspraken gedaan die duidelijkheid scheppen over de belastingheffing over het arbeidsinkomen van in Nederland wonende zeevarenden. De betreffende zeevarenden staan in dienst van een in Zwitserland gevestigde onderneming en zijn tewerk gesteld aan boord van een schip van een aan deze onderneming gelieerde andere onderneming. Het betreffende schip kan grote platforms in één keer van hun sokkel lichten en vervoeren. Het schip kan ook pijplijnen leggen voor olie- en gastransport.

Het betrof hier een geschil over de uitleg van de inhoud van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
[…] 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Reeds in het jaar 2014 is hier in een memo van ons adviesbureau aandacht aan besteed. In dit memo is uitleg gegeven aan dit verdragsartikel en is met redenen omkleed waarom ons kantoor tot de conclusie kwam dat een werknemer in een dergelijke situatie geen recht kan hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van die verdragsbepaling.

Lees verder

Vanwege dubbele woonplaats alleen heffing over Nederlandse woning

Woonplaats naar Nederlands recht
In artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is opgenomen dat naar de omstandigheden wordt beoordeeld waar iemand woont. De bepaling van de fiscale woonplaats moet aan de hand van de feitelijke omstandigheden worden bepaald. Dit betekent dat niet het civiele recht en formele criteria, zoals inschrijvingen in gemeentelijke registers, beslissend zijn, maar de materiële werkelijkheid. Er is sprake van een woonplaats in Nederland als alle omstandigheden van het geval erop wijzen dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die band hoeft niet sterker te zijn dan met enig ander land (volgens Hoge Raad 12 april 2013, nr. 12/02980, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824).

Het Hof is – evenals de Rechtbank – op grond van de hiervoor onder 2.1 vermelde feiten en omstandigheden, mede in onderlinge samenhang beschouwd, van oordeel dat aannemelijk is dat belanghebbende in de onderhavige jaren een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft gehad. Belanghebbende had een eigen woning in Nederland en een auto. Zijn familie en vrienden wonen in Nederland. Hij beschikte over Nederlandse bankrekeningen en werkte voor een Nederlandse werkgever. Verder heeft belanghebbende verklaard dat hij meestal alleen of samen met zijn vrouw aan het begin en het einde van zijn verlof in Nederland verbleef. Ook de keuringen, trainingen en cursussen vonden in Nederland plaats, aldus belanghebbende. Ook de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde kopieën van bankafschriften tonen aan dat belanghebbende regelmatig verblijft in Nederland, al dan niet tezamen met zijn echtgenote. Het enkele feit dat hij meer dagen in Roemenië doorbrengt dan in Nederland is voor de beantwoording van deze vraag niet doorslaggevend, zie het reeds hiervoor vermelde arrest Hoge Raad 12 april 2013, nr. 12/02980, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824. Lees verder

Europese Hof bevestigt dat Letse zeevarende in zijn woonstaat is verzekerd

Op 8 mei 2019 heeft het Europese Hof van Justitie arrest gewezen in een procedure gevoerd door Robelco Tax Services. De uitspraak bevestigt de conclusie van de Advocaat-Generaal Pitruzzella van 10 januari 2019 en is volledig in lijn hetgeen door Robelco Tax Services is ingebracht. Het door het Europese Hof uitgegeven perscommuniqué luidt als volgt:

Een zeeman die zijn woonplaats in zijn lidstaat van herkomst heeft behouden terwijl hij werkzaam is voor een in een andere lidstaat gevestigde werkgever, op een schip dat buiten het grondgebied van de Europese Unie en onder de vlag van een derde land vaart, valt binnen de werkingssfeer van de verordening inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Overeenkomstig die verordening is de op die persoon toepasselijke nationale wetgeving die van de lidstaat van zijn woonplaats.

Feiten
SF, een Lets staatsburger die in Letland woont, werkte van 13 augustus tot en met 31 december 2013 als steward voor een in Nederland gevestigde onderneming. Hij verrichtte deze werkzaamheden op een onder de vlag van de Bahama’s varend schip, dat gedurende die periode op de Noordzee voer, buiten het grondgebied van de Europese Unie. De Nederlandse belastingautoriteiten hebben SF een aanslag opgelegd waarin hij voor voornoemde periode premieplichtig werd verklaard voor de premies volksverzekeringen volgens het Nederlandse stelsel van volksverzekeringen. Omdat SF van mening is dat hij niet onder dat stelsel valt, heeft hij zich tot de Nederlandse rechterlijke instanties gewend.

Prejudiciële vraag
De Hoge Raad der Nederlanden heeft twijfels over de vraag hoe de bepalingen van de EU verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moeten worden uitgelegd om te bepalen welke wetgeving van toepassing is in een situatie als die van SF, en heeft daarom besloten om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

Arrest
In zijn arrest van vandaag brengt het Hof om te beginnen zijn rechtspraak in herinnering volgens welke de enkele omstandigheid dat een werknemer zijn werkzaamheden buiten het grondgebied van de Unie verricht, niet volstaat om toepassing van de Unieregels inzake het vrije verkeer van werknemers – en met name de betrokken verordening – uit te sluiten wanneer de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met dat grondgebied behoudt. Het Hof preciseert dat dit met name het geval is wanneer een Unieburger die in een lidstaat woont, is aangeworven door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming en voor rekening van die onderneming activiteiten verricht. Lees verder