Geen exploitatie schip in internationaal verkeer? Geen elders belast! Het vervolg…

In een eerder bericht hebben wij aandacht besteed aan de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 16 maart 2020 omtrent de vraag of recht bestaat op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het arbeidsinkomen van een zeevarende op grond van het belastingverdrag gesloten tussen Nederland en Zwitserland.
De betreffende zeevarende staat in dienst van een in Zwitserland gevestigde onderneming en is tewerk gesteld aan boord van een schip van een aan deze onderneming gelieerde andere onderneming. Het betreffende schip kan grote platforms in één keer van hun sokkel lichten en vervoeren. Het schip kan ook pijplijnen leggen voor olie- en gastransport.

Hieronder het vervolg op de uitspraak van de Rechtbank van 16 maart 2020, namelijk de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2022 en de voorliggende uitspraken van de Hoge Raad van 24 december 2021.

Het betrof hier een geschil over de uitleg van de inhoud van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
[…] 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Reeds in het jaar 2014 is hier in een memo van ons adviesbureau aandacht aan besteed. In dit memo is uitleg gegeven aan dit verdragsartikel en is met redenen omkleed waarom ons kantoor tot de conclusie kwam dat een werknemer in een dergelijke situatie geen recht kan hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van die verdragsbepaling.


Procedureverloop
Op 16 maart 2020 deed Rechtbank Noord-Nederland (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2020:1213) een verrassende uitspraak betreffende een zeevarende die in dienst staat van een in Zwitserland gevestigde onderneming en die tewerk is gesteld aan boord van een schip van een aan deze onderneming gelieerde andere onderneming. Deze zaak werd gevoerd door een ander advieskantoor en de uitspraak in die zaak druiste als enige uitspraak volledig in tegen alle andere uitspraken die tot die dag waren gedaan.

Tegen de (verrassende) uitspraak van de Rechtbank werd door de inspecteur als verwacht hoger beroep aangetekend bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Op 19 juli 2022 heeft dit Gerechtshof uitspraak gedaan die – zoals viel te verwachten – volledig in lijn ligt met de uitspraken van de Hoge Raad van 24 december 2021.

De Hoge Raad oordeelde namelijk als hoogste rechtsorgaan in Nederland reeds op 24 december 2021 in een drietal andere soortgelijke zaken het volgende:
“Volgens artikel 15, lid 3, van het OESO-modelverdrag 2008 mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een in internationaal verkeer geëxploiteerd schip worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijk leiding van de onderneming is gelegen.

Uit het OESO-commentaar op artikel 15 van het OESO-modelverdrag 2008 volgt dat deze toewijzingsregel samenhangt met en is gebaseerd op het principe van artikel 8 van het OESO-modelverdrag 2008. De in dat artikel opgenomen toewijzingsregel voor voordelen uit de exploitatie van schepen in internationaal verkeer, ziet volgens het OESO-commentaar op winsten die rechtstreeks verband houden met commercieel vervoer van personen en goederen per schip in internationaal verkeer en daarmee samenhangende en bijkomstige activiteiten. Gegeven de grote betekenis van het OESO-commentaar voor de uitleg van het Verdrag, heeft het vorenstaande ook te gelden bij de uitleg van artikel 15, lid 3, van het Verdrag.

De door het Hof vastgestelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat het schip is bestemd voor het lichten en verplaatsen van grote platforms en het leggen van pijplijnen voor olie- en gastransport, en dat het eventuele vervoer van personen en goederen op het schip bijkomstig is aan de hoofdactiviteit. Dan kan niet worden gezegd dat de resultaten uit de exploitatie van het schip rechtstreeks verband houden met commercieel vervoer van personen en goederen per schip in internationaal verkeer en daarmee samenhangende en bijkomstige activiteiten.”

Volgens de uitspraken van de Hoge Raad hebben de betreffende werknemers derhalve geen recht op aftrek elders belast over hun arbeidsinkomen op grond van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat. Eén van de drie uitspraken behelst een cassatieprocedure (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1981) die door een ander kantoor werd gevoerd. Dit kantoor voerde ook de hiervoor genoemde procedure voor Rechtbank Noord-Nederland voor een andere belastingplichtige.

Gevolgen uitspraak Hoge Raad en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 
De uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2022 en de Hoge Raad van 24 december 2021 (en de voorafgaande conclusie van de A-G van de Hoge Raad) liggen (vrijwel) volledig in lijn met de inhoud van onze memo uit 2014. De uitspraken kwamen voor ons kantoor dan ook niet als een verrassing. Gelet op de (eerdere) uitspraken van de Hoge Raad in soortgelijke procedures zal een cassatieprocedure tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2022 geen kans van slagen hebben. Naar onze mening zal een (eventueel) cassatieberoep niet leiden tot een gewijzigde zienswijze van de Hoge Raad; de Hoge Raad zal het eventuele en een dergelijk cassatieberoep naar alle verwachting gaan afdoen op grond van artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie (art. 81 RO). Immers, indien de Hoge Raad oordeelt dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.

Conclusie
Op grond van de nationale wet zal de Nederlandse fiscus over het inkomen van deze in Nederland wonende werknemers belasting kunnen heffen, mits regelen ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing zijn. Als duidelijk mag zijn kan in dit geval onder ‘regelen ter voorkoming van dubbele belasting’ dus niet artikel 15, lid 3, van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland worden geschaard.

Heeft u na aangifte een voorlopige aanslag ontvangen met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van een ingediende aangifte waarin deze aftrek werd geclaimd? Dan zal u van de fiscus naar verwachting een definitieve aanslag gaan ontvangen waarop de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet meer is verleend. Dit gebeurt altijd met een vooraankondiging. Deze aanslag zal dan in bijna alle gevallen een te betalen bedrag zijn vanwege het feit dat de aftrek elders belast is komen te vervallen. Het vervelende is dat in dat geval eveneens belastingrente over het te betalen bedrag in rekening wordt gebracht.

Wat kunnen wij voor u betekenen?
Naast de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zijn er meerdere zaken die in een dergelijke situatie van belang kunnen zijn. Weet u zeker dat u niet te veel heeft betaald? Maak gebruik van onze dienstverlening om uw zaak nogmaals te laten bezien! Zie ook onze website: https://robelco.com/controle/.

Bronnen
– Uitspraak Rechtbank Noord-Nederland (16-03-2020):
    – https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2020:1213

– Conclusie A-G (Parket van de Hoge Raad (30-04-2021):
    – https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2021:441

– Uitspraken Hoge Raad der Nederlanden (24-12-2021):
    – https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1981
    – https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1980
    – https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1845

– Uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (19-07-2022):
    – https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2022:6280